top of page

Hazrat Inayat Khan
1882-1927

KHazrat-Inayyat-KHan-uvelicheno-15-169x300.png



Hazrat Inayat Khan's
Indische periode
1882-1910

 

hazratinayatkhan1914.jpg



Hazrat Inayat Khan
in het Westen

1910-1926

 

Hazrat Inayat Khan pic.jpg



Hazrat Inayat Khan's
nalatenschap
1927 - ...

 

9781941810170-uk.jpg

Het gedachtengoed van
Hazrat Inayat Khan


Gesprek met Henry Ford

Het gedachtengoed van
Hazrat Inayat Khan


De 10 soefi gedachten

Hazrat Inayat Kahn in het Westen

​

De reis van India naar het Westen

​

Ik werd door het lot gevoerd van de wereld van lyriek en poëzie naar de wereld van industrie en handel, op de 13de september van 1910. Ik zei mijn vaderland vaarwel, de grond van India, het land van de zon en vertrok naar Amerika, het land van de toekomst, in gedachten: ‘misschien zal ik op een dag terugkomen’, maar tegelijk wist ik niet hoe lang het zou duren voor ik terug zou keren. De oceaan die ik moest oversteken, leek voor mij op een wijde zee tussen het leven dat voorbij was en het leven dat zou gaan starten. Ik bracht de tijd door op het schip terwijl ik keek naar het rijzen en dalen van de golven en realiseerde mij dat in dit rijzen en dalen het beeld van het leven werd weerspiegeld, het leven van individuen, van landen, van rassen en van de wereld. Ik probeerde te denken waar ik naar toe ging, waarom ik er naar toe ging, wat ik er zou doen, wat er mij te wachten stond.  ‘Hoe zal ik aan de slag gaan? Zullen de mensen de boodschap die ik van de ene kant van de wereld naar de andere breng goed gezind zijn, of er tegen gekant? Het leek er op dat mijn gedachten nieuwsgierig in gang gezet werden door die vragen, maar mijn hart vertikte het om er ook maar even over te gaan nadenken, en antwoordde enkel op een constante stem die altijd van binnenuit kwam, en me constant naar voor dreef naar mijn taak en zei: ‘Gij zijt gestuurd in Onze dienst, en Wij zijn het die het pad zullen vrij maken.’ Dit was mijn enige troost. 

​

Eerste indruk van het Westen

​

Mijn eerste indruk van New York, de stad van moderne grandeur, was die van een wereld heel anders dan wat ik daarvoor had gezien of gekend. De grote, hoge gebouwen, de verlichting in alle winkels, de mensen die in  groepen bewogen, voertuigen die reden op drie niveaus: tramsporen, metro’s en liften  er boven, mensen die naar het station lopen, elk moment gevuld met de rush van activiteit, die elk zintuig aansprak, zowel de oren als de ogen. Het was even ver verwijderd van het land waar ik vandaan kwam, als de uitgestrektheid van de wijde oceaan die deze twee landen van elkaar scheidde. 

Ik begon snel gewoon te worden aan de mensen, aan de atmosfeer en aan het land. En aangezien ik van een volk  kwam waarvan aanpassingsvermogen de voornaamste karaktertrek was, was het niet te moeilijk om me af te stemmen op de mensen en de omstandigheden die daar waren. Aangezien de boodschap die ik bracht de boodschap van eenheid was, was het natuurlijk dat ik in mijn eigen leven bewijs moest leveren van de eenheid met mensen en omstandigheden,  hoe vreemd en veraf ze ook verwijderd waren. Ik zag in Amerika de totaalsom van de moderne vooruitgang. Ik noemde het ‘ het Land van de Dag’; waar Rumi in de Masnavi het woord ‘Dunya’ had gebruikt, het wereldse leven, waarvoor het woord Samsara het equivalent is in het Hindi, trof ik daar in alle volheid aan. 

​

Anekdotes

​

Op een dag kwam Murshid aan in een stad op een onverwacht uur, en stelde vast dat er niemand in het station was om hem af te halen. Er waren geen lichten in de straten in de oorlogstijd, en er was ook geen wagen in de buurt. Murshid was alleen met al zijn baggage om te dragen, zijn handen vol met zakken en zijn instrument. Hij wandelde naast de weg, en hoopte iemand te vinden die hem de weg kon wijzen. Hij zag in de verte enkele mannen naderen. Terwijl ze naderbij kwamen, stelde hij vast dat ze allemaal gedronken hadden en op het moment van hun volle glorie waren. Ze waren luid aan het lachen. Roepend en vechtend en dansend, kwamen ze naderbij tot waar Murshid stond, beladen met zijn zakken in het donker. 

Terwijl ze dichter kwamen zag een ervan Murshid en zei: ‘Oh, wie is dat?’ En als antwoord daarop barstte iedereen uit in gelach. En Murshids blik viel op hen, en het leek alsof al hun dronkenschap en vrolijkheid in een ogenblik verdween. Toen vroegen ze hem naar de plaats die hij aan het zoeken was, en ze zeiden: ‘We zullen jou brengen.’ Een man nam Murshids zak, een tweede een andere zak en een derde nog iets, maar Murshid wou zijn vina aan niemand geven, maar twee mannen namen het van hem af met alle kracht die ze hadden en wandelden op de weg zo stil alsof het hun heilige plicht was. Er was geen enkel teken van dronkenschap over. Elk van hen leek onder de controle te zijn van een indruk binnen in hen, waarvan ze niet bewust waren tot op het moment dat ze Murshid escorteerden. 

 

Wanneer Murshid in Amerika aan het reizen was zag een kind hem en zei tegen zijn moeder: ‘Mama, God!” terwijl het wees naar Murshid. ‘Nee, priester’, zei de moeder. ‘ Zal hij bidden voor Papa?’ antwoordde het kind. 

Toen de dame Murshid ontmoette in de trein vroeg vertelde ze wat het kind gezegd had, en vertelde over zijn verlangen dat zijn lang lijdende vader geholpen zou worden. Het raakte Murshid erg en hij beloofde voor de vader van het kind te bidden. 

​

Over het Werk in het Westen

​

Ik ondervond dat mijn werk in het Westen de moeilijkste taak was die ik me ooit had kunnen voorstellen. Om te werken in het westen voor een spiritueel doel, was voor mij moeilijk zoals reizen in een bergachtig land, niet vlotjes zoals zeilen over een zee die kalm en vlak is. Om te beginnen was ik geen missionaris met een bepaald geloof, uitgezonden naar het westen door haar aanhangers, noch was ik naar het westen gestuurd als een vertegenwoordiger van een oosterse cultus door een of andere Maharaja.    

Ik kwam naar het Westen met Zijn Boodschap, door wie ik geroepen was, en ik had niks werelds om me in mijn opdracht te steunen, met uitzondering van mijn geloof in God en mijn vertrouwen in Waarheid. In de landen waar ik niemand kende, waar ik niet werd aanbevolen,  ik was er zonder kennissen of vrienden, en ik bevond mij er in een nieuwe wereld, een wereld waar commercialisme het centrale thema van het leven was onder de heerschappij van het materialisme.  

Ten tweede was er de moeilijkheid van de taal, maar die moeilijkheid was snel overwonnen; wanneer ik meer werkte verbeterde ook mijn beheersing van de taal. 

Het vooroordeel tegen de Islam dat heerste in het Westen was een andere moeilijkheid voor mij. Velen denken dat Soefisme de mystieke kant van de Islam is, en die gedachte werd ondersteund door encyclopedieën, die spreken over Soefisme die zijn oorsprong vond in de Islam, en ze werden hierin bevestigd wanneer ze wisten dat ik van geboorte Moslim was. Natuurlijk kon ik ze niet vertellen dat het een Universele Boodschap van de tijd was, want niet ieder mens is er klaar voor om dit te begrijpen. Velen hadden het gevoel dat universele verbroedering een zonde was die inging tegen de moderne deugd, genaamd nationaal patriotisme. 

Mijn Boodschap van vrede werd vaak geïnterpreteerd als wat ze pacifisme noemen, wat velen met een scheef oog bekijken. Velen in het Westen hebben een vooroordeel tegen alles uit het Oosten, ofwel dachten ze dat het te vreemd was tegenover hun natuur, of ze namen aan dat Oosterse mensen, die niet eens voor zichzelf kunnen zorgen, en achterop zijn in de moderne beschaving, niet mee zijn met hun tijd; terwijl in filosofische en literaire kringen de filosofie van India als antiek beschouwd wordt. 

Daarnaast voelde ik dikwijls het vooroordeel tegen kleurlingen dat bestond in verschillende plaatsen in het Westen.  

Sommigen maken onderscheid tussen de religie van het Oosten en het Westen, en zeggen dat Oosterse religie voor Oosterlingen is, en het Christendom de Westerse religie is voor het Westen; want de meeste afbeeldingen van Jezus Christus zijn geschilderd naar Westerse gelijkenis, en negeren daarmee het feit dat de Meester uit het Oosten kwam. 

Velen in de Westerse wereld zijn bang van mystieke, psychische of occulte ideeën, want het is iets dat hen vreemd is, en een vreemdeling die dit vertegenwoordigt is dubbel vreemd. Als muziek mijn schild niet was geweest, dan was mijn taak in het Westen veel moeilijker geweest en mijn leven onmogelijk. 

Ik moest in mijn onderhoud voorzien door mijn beroep als muzikant; wat niet echt ergens thuishoort in de professionele wereld in het Westen. Heel vaak moest ik mijn parels verkopen aan de prijs van keitjes. In het Westen kon ik mijn muziek niet haar rechtmatige plaats geven. 

Tijdens de oorlog, wanneer mijn activiteiten opgeschort waren, was geduld het enige middel om in mijn levensonderhoud te voorzien en in dat van mijn gezin. Toch werden de vrienden aan onze tafel altijd met de glimlach welkom geheten. In onze ergste tijden kreeg ik de discrete hulp en het medeleven van Mevrouw Goodenough. Zij deelde haar brood met mij en beschermde mij tegen de harde en zachte slagen die zowel van mijn vrienden als van mijn vijanden kwamen, en bleek zo een echte vriendin in nood. 

… 

Er kwam een tijd waarin ik niet genoeg tijd had om mijn muziek te blijven oefenen, wat een te groot verlies was voor mijn hart om te verduren. En toch moest ik het verdragen, want elk moment van mijn tijd was ik geabsorbeerd in het werk. Ik smachtte vooral naar de muziek van India, de vloeistof waarmee mijn ziel gevoed werd vanaf het moment dat ik op aarde was geboren. Maar voor mijn muziek was de grond van India nodig, het sap van die grond waarop ik kon leven, de lucht van India om in te ademen, de hemel van India om naar te kijken en de zon van India om door geïnspireerd te worden. Het was beter dat ik mijn muziek opgaf in het Westen, want als ik er mee was blijven doorgaan zou ik er nooit helemaal mee tevreden geweest zijn; hoewel het offer van de muziek voor mij geen klein offer was. 

Gedurende mijn verblijf in het Westen verlangde ik er naar de zon te zien opgaan in mijn land, naar de volle maan in de heldere hemel, naar de vrede van een zomernacht, naar ’s nacht te waken, naar de zonsondergang die oproept tot gebed en naar het ochtendgloren dat de ziel ertoe beweegt om te zingen, en daarnaast naar de kans die een zoeker heeft om zielen te ontmoeten die kunnen begrijpen, die harten kunnen helen en zielen kunnen ontsteken, en die iedereen die komt, omgeven met de vrede van hun eigen wezen. 

In het Westen voelde ik dikwijls heimwee, vooral wanneer mijn verlangen tot afzondering naar boven kwam, voelde ik me erg oncomfortabel in alle omstandigheden, ondanks al wat ik in het Westen liefhad en bewonderde. 

… 

Ik kwam later te weten waarom een derwish-ziel zoals ikzelf, onverschillig tegenover het wereldse leven, constant aangetrokken door afzondering, in het midden van het wereldse leven werd geplaatst. Het was mijn training. Ik leerde als een mens van de wereld de verantwoordelijkheden en de noden van het wereldse leven kennen, wat iemand die niet in dat leven staat, hoe spiritueel geavanceerd ook, niet kan begrijpen. Om empathie te voelen met mijn mureeds die in verschillende situaties in het leven waren geplaatst, en om mezelf in hun schoenen te kunnen verplaatsen, en te kijken naar hun leven, was het nodig voor mij. 

Naast de noodzaak om met verschillende karakters en zielen te werken op verschillende niveaus van evolutie, was het nodig om het huiselijk leven te ervaren, vooral met kinderen, met hun verschillende stadia van ontwikkeling, wat een volledig idee geeft van de menselijke natuur. 

Het is niet waar dat mijn leven altijd verstoken was van rijkdom. Er waren verschillende gelegenheden die me een enorme welstand konden bieden. Maar altijd wanneer zoiets zich voordeed, paste het niet met mijn principes, en moest ik afstand doen van geldelijk gewin omwille van mijn principes. Ik beschouw het niet als een verlies, hoewel het uiterlijk een verlies was. De sterkte die ik won door bij mijn principe te blijven was veel groter dan welke rijkdom ook in deze wereld. Toch bleek armoede mijn meest bittere vijand. Want het plaatste me steeds in een positie die mijn tegenstanders alle mogelijkheden gaf om me kwaad te doen. Met al mijn fouten en gebreken, die ik niet moet ontkennen, heb ik altijd geprobeerd oneer te vermijden. Ik was verschillende keren  in een positie waar ik nooit voor gekozen zou hebben, maar ik was gebonden door de onfortuinlijke omstandigheden. Mijn trots was op dat moment erg gekrenkt, en het heeft zich vaak voorgedaan. Als er bladzijden zijn in het boek van mijn leven die ik liever gesloten zou laten dan ze te openen, spreken ze over mijn gebrek aan middelen. 

In mijn levenslang werk in het Westen, kwam ik tot de vaststelling dat er in het Westen geen discipelen zijn; er zijn leraars. Vrouwen, die van nature responsief zijn, hebben een neiging om discipel te zijn, maar niet elke vrouw. En mannen in het Westen, die proberen de geest van de discipel te tonen, falen er uiteindelijk op een of andere manier in. Het meeste van mijn leven in de Westerse wereld heb ik tijd besteed aan het voorbereiden van diegenen die aangetrokken werden door de innerlijke leer, om een idee te krijgen van wat men Guru, Shishva of Bau noemt, dus aan de relatie tussen een spirituele leraar en de leerling. En ik heb ondervonden dat wanneer een Oosterse leraar begon, dat het eindpunt was waar ik naar toe werkte in de training van mijn leerlingen. Dus was mijn taak in vergelijking met die van de spirituele leraars van het Oosten heel anders. Het merendeel van mijn werk bestond er in de mind van mijn moerieds klaar te maken voor dat ideaal dat zo weinig bekend is in het Westen. Het is mijn lot geweest, vooral in het begin van mijn werk, dat ik het hele gebouw moest optrekken met dragers die er niet geschikt voor waren en met gebroken werktuigen. Het was alsof je zou spelen op een piano die niet gestemd is en zou blazen op een hoorn vol gaten. Later werd het beter.  

Echter, mijn eenzaamheid werd steeds groter en mijn enige troost was in het realiseren van de goddelijke Waarheid: ‘ik alleen ben het enige bestaande wezen’. 

​

​

bottom of page